decimaal
- de·ci·maal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘tiendelig’ voor het eerst aangetroffen in 1824 [1]
- afgeleid van het Franse décimal (met het voorvoegsel deci- met het achtervoegsel -aal) [2]
stellend | |
---|---|
onverbogen | decimaal |
verbogen | decimale |
partitief | decimaals |
decimaal
- tientallig
- Is dat een decimale breuk?
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | decimaal | decimalen |
verkleinwoord | decimaaltje | decimaaltjes |
- elk van de eenheden van het decimale stelsel die kleiner zijn dan één
- Dit getal dient afgerond te worden op drie decimalen.
- Het woord decimaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "decimaal" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "decimaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ decimaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be