faalde
- faal·de
vervoeging van |
---|
falen |
faalde
- enkelvoud verleden tijd van falen
- Ik faalde.
- Jij faalde.
- Hij, zij, het faalde.
- Ik faalde.
- Het woord faalde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
vervoeging van |
---|
falen |
faalde