geren
- ge·ren
- In de betekenis van ‘schuin lopen’ aangetroffen vanaf 1829 [1]
- Naamwoord van handeling van rennen met het voorvoegsel ge-
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | geren | - |
verkleinwoord | - | - |
gerén o
- de veelvuldige of hinderlijke handeling van het rennen
- Dat was een heel geren om de trein nog te halen.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
geren |
geerde |
gegeerd |
zwak -d | volledig |
géren
- schuin uitlopen
- Zij kocht een prachtige gerende rok.
de géren mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord geer
- Het woord geren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "geren" herkend door:
62 % | van de Nederlanders; |
38 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ "geren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be