klap
- klap
- In de betekenis van ‘slag’ voor het eerst aangetroffen in 1400 [1]
- klanknabootsing
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | klap | klappen |
verkleinwoord | klapje | klapjes |
de klap m
- plotselinge, luidruchtige slag
- De oude vaas viel met een luide klap in duizend stukken op de vloer uiteen.
- ▸ Na een gigantische knal vlak boven ons hoofd stonden de stoere jonge gasten binnen tien seconden ook binnen. Zelfs zij waren zich rot geschrokken van de klap, en beseften dat het nu menens was.[2]
- een bestraffing door slagen met de open hand
- Hij heeft vroeger veel klappen gehad.
- (intensivering) doodklap, doodsklap, rotklap
- genadeklap, handjeklap, handklap, haverklap, kinderklap, zotteklap
|
een (flinke) klap uitdelen
1. plotselinge, luidruchtige slag
2. bestraffing
[2]: een (flinke) klap uitdelen
|
vervoeging van |
---|
klappen |
klap
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klappen
- Ik klap.
- gebiedende wijs van klappen
- Klap!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van klappen
- Klap je?
- Het woord klap staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "klap" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "klap" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
klap
- kataklop, het galopperen van een paard