rotzak
- rot·zak
- [1] samenstelling van rot zn "bederf" en zak zn "balzak" , in de betekenis van ‘scheldwoord’ aangetroffen vanaf 1692 [1] [2] [3]
- [2] op te vatten als intensiverende samenstelling van rot bn "versterkend voorvoegsel" en zak zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | rotzak | rotzakken |
verkleinwoord | rotzakje | rotzakjes |
de rotzak m
- (scheldwoord) (verouderd) man die syfilis heeft opgelopen
- (scheldwoord) iemand die zeer verwerpelijk gedrag vertoont
- Met die rotzakken wil ik niets te maken hebben.
- [1] syfilislijder
- [2] klootzak
2. iemand die zich eropuit is anderen ergernis te bezorgen
- Het woord rotzak staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rotzak" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ rotzak op website: Etymologiebank.nl
- ↑ "rotzak" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be