Gewone oester
Gewone oester | |||||||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
Taxonomische indeling | |||||||||||||||||
| |||||||||||||||||
Soort | |||||||||||||||||
Ostrea edulis Linnaeus, 1758 | |||||||||||||||||
Synoniemen | |||||||||||||||||
Lijst
| |||||||||||||||||
Afbeeldingen op Wikimedia Commons | |||||||||||||||||
(en) World Register of Marine Species | |||||||||||||||||
|
De gewone oester (Ostrea edulis) is een in zee levend tweekleppig weekdier. Zij is ook bekend onder de naam platte oester. De soortaanduiding edulis is Latijn voor "eetbaar". Het dier wordt al heel lang als een lekkernij beschouwd.
Beschrijving
[bewerken | brontekst bewerken]Schelpkenmerken
[bewerken | brontekst bewerken]De schelp is zeer dikschalig en variabel van vorm. Meestal min of meer rond, maar soms ook meer hoefijzervormig. De onderste schelp is een hol bakje en de bovenste is plat. Beide kleppen hebben een zeer schilferige sculptuur. Op de bolle klep zijn vaak onregelmatige golvende radiale ribben aanwezig. Aan de binnenkant van de schelp is één duidelijk kommavormig spierindruksel te zien.
Afmetingen van de schelp
[bewerken | brontekst bewerken]- lengte: tot 220 mm. Meestal kleiner.
- hoogte: tot 220 mm. Meestal kleiner.
De Zeeuwse consumptieoesters worden geoogst bij circa 100 mm.
De grootte van de platte oesters voor consumptie wordt uitgedrukt in kalibers, gaande van de kleinste (kaliber 5) tot de grootste (kaliber 0).[1]
Kleur
[bewerken | brontekst bewerken]De kleur is variabel. Dat kan geelwit, grijs of bruinpaars zijn, met onregelmatige vlekken. De binnenkant is glanzend wit. Strandmateriaal is vaak licht tot blauwgrijs of wit verkleurd.
Habitat en levenswijze
[bewerken | brontekst bewerken]De oester leeft vastgegroeid aan een hard substraat in helder, rustig zout water en komt vooral voor vanaf het lagere littoraal tot ongeveer 60 meter waterdiepte. De soort handhaaft zich echter ook op grotere diepten tot enkele honderden meters waterdiepte. De vastgegroeide immobiele levenswijze maakt dat de oester tot de epifauna behoort. Als hard substraat kunnen ook andere, reeds gevestigde oesters dienstdoen. Hierdoor kunnen uiteindelijk grote hoeveelheden oesters dicht bij elkaar leven, ook als er weinig ander vast substraat is. Dergelijke concentraties hebben rifbouwende eigenschappen en worden oesterbanken genoemd. In een omgeving met uit los sediment bestaande zeebodem bieden oesterbanken veel organismen die vast substraat nodig hebben toch een plek om zich te handhaven. Oesterbanken kennen vaak een hoge biodiversiteit die qua samenstelling bovendien afwijkt van de onmiddellijke omgeving. Door de betrekkelijk dikke schelp van de oester vormen zij ook een geschikt substraat voor borende organismen. Tot de levensgemeenschap van oesterbanken behoren andere vastzittende weekdieren, zoals het paardenzadel (Anomia ephippium) en de schilferige dekschelp (Heteranomia squamula), zeepokken zoals de ritspok (Verruca stroemia), boorsponzen (Cliona celata), borende borstelwormen zoals de slikkokerworm (Polydora ciliata), een aantal tweekleppigen zoals de rotsboorder en de steenboorder en dieren die gebruikmaken van holtes en gaten gemaakt door borende organismen, zoals het holteschelpje (Kellia suborbicularis).
Leefgebied
[bewerken | brontekst bewerken]Het leefgebied van de oester bestaat uit de randzeeën van de Atlantische Oceaan van Noorwegen tot Noord-Afrika. Ook in de Middellandse Zee komen oesters voor.
Voorkomen in Nederland en België
[bewerken | brontekst bewerken]Natuurlijke populaties van de oester zijn door overbevissing vrijwel verdwenen uit de Noordzee. De Japanse oester is wel ruim aan te treffen in het Nederlandse deel van de Waddenzee.
Losse, meestal blauwgrijs verkleurde kleppen zijn vooral na storm te vinden in de vloedlijn. Dit zijn bijna zeker voor het grootste deel fossiele exemplaren uit het Holoceen en het Eemien. In Zeeland zijn losse kleppen algemener dan elders aan de kusten van Nederland. In België is een levend exemplaar van de platte oester weer gevonden.[2]
Fossiel voorkomen
[bewerken | brontekst bewerken]In het Noordzeegebied is de Oester bekend uit het Plioceen en alle interglacialen in het Kwartair waaruit mariene afzettingen bekend zijn. Oesters zijn vooral veel gevonden in mariene afzettingen uit het Eemien. Omdat dit interglaciaal volgt op de Saalien ijstijd, tijdens welke het landijs Midden en Noord-Nederland bedekte, zijn lokaal op de toenmalige zeebodem veel zwerfstenen aanwezig geweest die in de grondmorenen van de gletsjers meegevoerd waren. Deze keien zijn op veel plaatsen aan de basis van de mariene afzettingen uit het Eemien aanwezig. Zij vormden een zeer geschikt substraat voor de vestiging van Oesters en op plaatsen waar deze stenenlagen worden aangetroffen bevinden zich vaak zeer grote aantallen Oesters in de direct erboven liggende lagen. Deze Oesters zijn de getuigen van uitgestrekte oesterbanken in de toenmalige zee.
Verhouding tot de mens
[bewerken | brontekst bewerken]Voedsel
[bewerken | brontekst bewerken]Oesters worden al heel lang door mensen als voedsel gebruikt. Uit Denemarken is de neolithische Ertebøllecultuur bekend die vooral opvalt door de grote bergen 'afval' van geconsumeerde schelpdieren. De oester is een belangrijk onderdeel van het afval. De Romeinen hebben in Nederland en België ook veel oester geoogst. Het was een belangrijk exportproduct. Tegenwoordig wordt in Nederland de oester vooral in het Oosterscheldegebied gecultiveerd. Het belangrijkste centrum in de Nederlandse oestercultuur is Yerseke. Hier worden oesters in speciaal daarvoor gebouwde 'oesterputten' gekweekt.
Ziektes
[bewerken | brontekst bewerken]Oesters kunnen door diverse ziektes worden getroffen, waardoor de opbrengst van oesteroogsten verkleind kan worden, en zelfs hele oesterpopulaties kunnen uitsterven. De controle van dergelijke ziektes concentreert zich op het voorkomen van infecties en het kweken van resistente oestervarianten. Op dit gebied vindt veel onderzoek plaats. Voorbeelden van ziektes zijn Dermo (Perkinsus marinus) en MSX (Multinucleated Sphere X). Een voorbeeld van een ziekte die op de mens kan worden overgedragen bij het nuttigen van oesters, is cholera.
Overig
[bewerken | brontekst bewerken]- Oesters worden een rol als afrodisiacum (lustverhogend middel) toegedicht, echter is hiervoor geen overtuigend bewijs gevonden.[3]
- Evenals bij vele andere tweekleppige weekdieren komen bij oesters parels voor. Commercieel zijn deze echter niet interessant.
Zie ook
[bewerken | brontekst bewerken]- Lijst van Mollusca
- Lijst van mariene mollusken in België en Nederland
- Termen in gebruik bij de beschrijving van schelpen
- Termen in gebruik bij de beschrijving van weekdier-anatomie
Externe links
[bewerken | brontekst bewerken]- SoortenBank.nl beschrijving en afbeeldingen
- Waarneming.nl Ostrea edulis
- ↑ (fr) Le calibre des huîtres, Comité National de la Conchyliculture
- ↑ Levend exemplaar van de platte oester gevonden. vrt.be 3 mei 2022
- ↑ Voedselmythe: als je oesters eet krijg je meer zin in seks. Quest (25 mei 2020). Gearchiveerd op 25 februari 2023. Geraadpleegd op 25 februari 2023.
- Benthem Jutting, T. van, 1943. Mollusca (I) C. Lamellibranchia. Fauna van Nederland 12: 1-475.
- (nl) Moerdijk, P.W., Janssen, A.W., Wesselingh, F.P., Peeters, G.A., Pouwer, R., Van Nieulande, F.A.D., Janse, A.C., Van Der Slik, L. (†), Meijer, T., Rijken, R., Cadée, G.C., Hoeksema, D., Doeksen, G., Bastemeijer, A., Strack, H., Vervoenen, M., Ter Poorten, J.J., 2010. De Fossiele Schelpen van de Nederlandse kust. In: Geologie van Nederland, NCB NATURALIS, Leiden, 320 pp.; ISBN 978-90-5011-342-7.