Brussels

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  Brussels    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈbrʏsəls / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• Brus·sels

Woordherkomst en -opbouw

• afgeleid van Brussel met het achtervoegsel -s

	enkelvoud	bezitsvorm	meervoud
naamwoord	Brussels	-	-
verkleinwoord	-	-	-

Eigennaam

het Brussels o

1. geen meervoud (taal) Brabantse stadsdialect zoals gesproken in Brussel

	stellend	vergrotend	overtreffend
onverbogen	Brussels	Brusselser	Brusselst
verbogen	Brusselse	Brusselsere	Brusselste
partitief	Brussels	Brusselsers	-

Bijvoeglijk naamwoord

Brussels

1. (demoniem) eigen aan, behorend tot Brussel

Afgeleide begrippen

• Brussels Hoofdstedelijk Gewest, Brussels lof, Brusselse, Brusselse wafel

Verwante begrippen

Demoniemen bij Brussel in het Nederlands
inwoner: Brusselaar • inwoonster: Brusselse • bijvoeglijk: Brussels

Vertalingen

    1.   

Engels: Brussels (en) Frans: bruxellois (fr) Grieks: βρυξελλιώτικος (el) Italiaans: brussellese (it)

Latijn: Bruxellensis (la) Slowaaks: bruselský (sk) Spaans: de Bruselas (es) Tsjechisch: bruselský (cs)

Gangbaarheid

• Het woord Brussels staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.