arts

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  arts    (hulp, bestand)

Woordafbreking

• arts

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘geneesheer’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1586

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	arts	artsen
verkleinwoord	artsje	artsjes

Zelfstandig naamwoord

de arts m

1. (medisch) (beroep) een geneeskundige die bevoegd is een praktijk uit te oefenen

   • Ga morgen even bij de arts langs. 
   • Zij werkt als arts in het ziekenhuis. 

   ▸ Uitvoerig sprak hij over zijn plannen om ooit arts te worden, maar nu was hij nog vooral de ultieme vrije hippie die alle hoeken van de wereld wilde verkennen.

   ▸ Hoewel de artsen van de psychiatrische afdeling er alles aan deden om hem weer terug te brengen, was men afhankelijk van zijn medewerking.

Synoniemen

• dokter, geneesheer, medicus

Hyponiemen

   

Gemeentearts IC-arts LEIF-arts abortusarts arboarts assistent-arts basisarts bedrijfsarts bondsarts chef-arts clubarts consultatiebureauarts controlearts dierenarts dodenarts dopingarts dorpsarts duikerarts eerstelijnsarts grensarts havenarts hbo-arts hofarts hoofdarts horrorarts hotelarts huidarts huisarts hulparts jeugdarts kamparts keel-neus-oorarts keelarts keuringsarts kinderarts kloonarts kno-arts laboratoriumarts legerarts lijfarts longarts maag-darm-leverarts maag-darmarts mugarts narcosearts natuurarts naziarts neus-keel-oorarts neusarts nko-arts noodarts oogarts oorarts paardenarts plattelandsarts ploegarts politiearts poortarts privéarts pseudo-arts regiearts revalidatiearts ringarts schandaalarts scheepsarts schoolarts schouwarts secondopinionarts semiarts spoedarts spoedgevallenarts sportarts stollingsarts straatarts stralingsarts studentenarts tandarts teamarts toernooiarts tornooiarts trauma-arts tropenarts urgentiearts veearts verpleeghuisarts vertrouwensarts verzekeringsarts vliegerarts voedingsarts vrouwenarts vruchtbaarheidsarts weigerarts werknemersarts zaalarts zendeling-arts zendingsarts zenuwarts ziekenhuisarts

Afgeleide begrippen

   

arts-assistent arts-in-opleidinghypotheek arts-onderzoeker arts-patiëntrelatie arts-specialist artsenberoep artsenbezoek artsenbezoeker artsenblad artsenbond artsendiploma artseneed artsenhonorarium artsenij artsenkeuze artsenleider artsenmonster artsenopleiding artsenorganisatie artsenpraktijk artsenstand artsensyndicaat artsenteam artsentekort artsenvereniging artsenverklaring artsenwet artsexamen

Verwante begrippen

• chirurg, gezondheidsmedewerker, therapeut

Anagrammen

• rats, star, sart, tras, tra's

Vertalingen

    1. geneeskundige die bevoegd is een praktijk uit te oefenen   

Afrikaans: mediese praktisyn (af) Deens: læge (da) g Duits: Arzt (de) m Engels: doctor (en) Fins: lääkäri (fi) Frans: médecin (fr) m Grieks: γιατρός (el) m Italiaans: medico (it) m Latijn: medicus (la) m

Noors: lege (no) m Nynorsk: lege (nn) m, lækjar (nn) m Oudnoords: lǽknari m, lǽknir (nn) m Pools: lekarz (pl) m Slowaaks: lekár (sk) m Spaans: médico (es) m Tsjechisch: lékař (cs) m bezield, doktor (cs) m bezield Zweeds: läkare (sv) g

Gangbaarheid

• Het woord arts staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "arts" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Engels

Zelfstandig naamwoord

arts mv

1. meervoud van art

Anagrammen

• rats, star, tars, tsar

Frans

Zelfstandig naamwoord

arts m mv

1. meervoud van art

Anagrammen

• sart, star, tsar