avtaler
Uiterlijk
- av·ta·ler
Naar frequentie | 6160 |
---|
avtaler
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van avtale
avtaler
- nominatief onbepaald mannelijk meervoud van avtale
- av·ta·ler
avtaler
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van avtala
avtaler
- tegenwoordige tijd aantonende wijs bedrijvende vorm van avtale
avtaler
- nominatief onbepaald mannelijk meervoud van avtale