bleek

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  bleek    (hulp, bestand)
• IPA: / blek / (1 lettergreep)

Woordafbreking

• bleek

Woordherkomst en -opbouw

• bn erfwoord via Middelnederlands bleec van Oudnederlands bleike, in de betekenis van ‘wit’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 901
• zn: in de betekenis van ‘veld om was te bleken’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1520
• ww:  bleken ww  zonder de uitgang -en

	stellend	vergrotend	overtreffend
onverbogen	bleek	bleker	bleekst
verbogen	bleke	blekere	bleekste
partitief	bleeks	blekers	-

Bijvoeglijk naamwoord

bleek

1. gering van kleur

   • Na die skivakantie hadden alle bleke gezichten weer kleur gekregen. 

2. bloedeloos

   • De zieke zag er heel bleek uit, want de bloeddoorstroming van de huid was minder geworden. 

   ▸ Haar gezicht werd zichtbaar bleker en de onzekerheid kreeg vaste grip op haar houding.

Hyponiemen

   

(intensivering) doodsbleek geelbleek grauwbleek (intensivering) inbleek (intensivering) krijtbleek (intensivering) lijkbleek linnenbleek marmerbleek natuurbleek overbleek (intensivering) stervensbleek strakbleek vaalbleek wasbleek waterbleek

Afgeleide begrippen

   

Macedonisch bleek blauwtje Provençaals bleek blauwtje Spaans bleek blauwtje bleek beertje bleek blauwtje bleek bodemwevertje bleek boomvorkje bleek bootsmannetje bleek bosgroefkopje bleek bosvogeltje bleek cypergras bleek dikbekje bleek dikkopmos bleek dwergspinnetje bleek haakpalpje bleek haarkopje bleek havikskruid bleek heidegroefkopje bleek hooibeestje bleek kleinoogje bleek knotje bleek kweldergras bleek langpalpje bleek peermos bleek purperuiltje bleek schildzaad bleek schildzaadjes bleek schildzaden bleek tepelpalpje bleek visgraatje bleek weidegroefkopje bleekaarde bleekachtig bleekbek bleekblauw bleekbruin bleekbuik bleekcentrum bleekcontract bleekdoek bleekecht bleekgeel bleekgel bleekgeld bleekgele bleekgepoederd bleekgerande bleekgestreepte bleekgezicht bleekgoed bleekgroen bleekheid bleekhollander bleekkali bleekkalk bleekkamer bleekkap bleekkast bleekkeel bleekklei bleekkop bleekkuif bleekloog bleekmiddel bleeknatron bleeknek bleekneus bleekneusje bleekneuzig bleekoog bleekpoeder bleekpoeier bleekpoot bleekrood bleekroze bleekscheet bleekschijter bleekschouder bleekselder bleekselderie bleekselderij bleeksnavel bleekstaart bleekveld bleekvenkel bleekvis bleekvlek bleekvos bleekwater bleekweide bleekwerk bleekzand bleekziekte bleekzout bleekzucht bleke agaatpissebed bleke baardbuulbuul bleke basterdwederik bleke bergspanner bleke bodemkrabspin bleke daguil bleke dikbuikspin bleke draakvis bleke eenstaart bleke esdoornsteltmot bleke gaasvlieg bleke gors bleke grasmot bleke grasuil bleke grasworteluil bleke havik bleke heremietkolibrie bleke honingspeurder bleke hoornbloem bleke kaartmot bleke kakkerlak bleke kangoeroemuisgoffer bleke kathaai bleke klaproos bleke knuppelslak bleke koevogel bleke kogelspin bleke langsprietmot bleke lijster bleke morgenster bleke novemberspanner bleke oeverzwaluw bleke orchis bleke plooislak bleke priemkever bleke prinia bleke renspin bleke roodmus bleke rotsmus bleke ruskokermot bleke schubwortel bleke sikkelvindraakvis bleke sperwer bleke stofuil bleke teunisbloem bleke vleermuis bleke vlekwortelmot bleke vliegendoder bleke zanghavik bleke zeefwesp bleke zegge huidbleekmiddel verbleken

Verwante begrippen

• afbleken, opbleken

Vertalingen

    1. gering van kleur   

Deens: bleg (da) Duits: bleich (de), blass (de) Engels: pale (en) Frans: pâle (fr), blafard (fr)

Noors: blek (no) Slowaaks: bledý (sk) Spaans: pálido (es) Tsjechisch: bledý (cs)

Werkwoord

vervoeging van
bleken

bleek

1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bleken
   

   • Ik bleek. 

2. gebiedende wijs van bleken
   

   • Bleek! 

3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van bleken
   

   • Bleek je? 

Werkwoord

vervoeging van
blijken

bleek

1. enkelvoud verleden tijd van blijken
   

   • Ik bleek. 
     
   • Jij bleek. 
     
   • Hij, zij, het bleek. 

Vaste voorzetsels

• bleek uit

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	bleek	bleken
verkleinwoord	bleekje	bleekjes

Zelfstandig naamwoord

de bleek v / m

1. grasveld waarop wasgoed in het zonlicht te bleken werd gelegd

Afgeleide begrippen

• bleekweide

Vertalingen

    1. een grasveld waarop wasgoed in het zonlicht te bleken werd gelegd   

Engels: bleachfield (en), croft (en)

Spaans: lavadero (es) m

Gangbaarheid

• Het woord bleek staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "bleek" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
99 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.