chiffon

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  chiffon    (hulp, bestand)
• IPA: / ʃiˈfɔn / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• chif·fon

Woordherkomst en -opbouw

• van Frans chiffon, in de betekenis van ‘weefsel’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1900

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	chiffon
verkleinwoord

Zelfstandig naamwoord

het chiffon o

1. (textiel) hele fijne, doorzichtige zijden stof

   • Als laatste is er nog Jenny Packham, een van de favoriete ontwerpsters van Angie. Vorig jaar straalde ze in een zwarte jurk van haar hand op de SAG-awards. Wij raden alvast een strak glittermodel aan, maar ook eentje van chiffon zal haar beeldig staan.  
   • Ook werkte ze met chique materialen als viltachtig wol, crêpe en chiffon. Deze voetbalvrouw speelde tevens met kleur en wisselde wit en zwart met oranje af.  

Vertalingen

    1.   

Frans: chiffon (fr) m

Spaans: chifón (es) m

Gangbaarheid

• Het woord chiffon staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "chiffon" herkend door:

81 %	van de Nederlanders;
73 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Frans

Uitspraak

• Geluid:  chiffon    (hulp, bestand)
• IPA: /ʃi.fɔ̃/

Woordherkomst en -opbouw

• Afgeleid van chiffe met het achtervoegsel -on.

enkelvoud		meervoud
zonder lidwoord	met lidwoord	zonder lidwoord	met lidwoord
chiffon	le chiffon	chiffons	les chiffons

Zelfstandig naamwoord

chiffon m

1. vod, lor
2. (textiel) hele fijne, doorzichtige zijden stof
3. (spottend) lompen, vodden
4. (figuurlijk) stukje, hompje
5. (figuurlijk) kladje, snipper
6. (figuurlijk) prul, lor, iets van weinig waarde
7. (figuurlijk) (informeel) schatje, floddertje (van kinderen, meisjes)