competent
Uiterlijk
- com·pe·tent
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘bekwaam, gerechtigd’ voor het eerst aangetroffen in 1459 [1]
- afgeleid van het Franse compétent (met het voorvoegsel com-) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | competent | competenter | competentst |
verbogen | competente | competentere | competentste |
partitief | competents | competenters | - |
competent [4]
- bevoegd; bekwaam
- ▸ Het vertrek van een reeks hooggeplaatste functionarissen werd op 5 juli ingeluid door minister van Financiën Rishi Sunak en gezondheidsminister Sajid Javid. Het tweetal uitte bij hun vertrek felle kritiek op Johnson. Ze schreven in een verklaring dat de overheid geen "goed, competent en serieus werk" verricht.[5]
1. bevoegd; bekwaam
- Het woord competent staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "competent" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "competent" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ competent op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Weblink bron “Britse premier Johnson stapt op, maar blijft zitten tot opvolger bekend is” (onderdag 07 juli 2022), NU.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be