consistorie
Uiterlijk
- Geluid: consistorie (hulp, bestand)
- IPA: /kɔnsɪstɔˈri/
- con·sis·to·rie
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘r.-k.: vergadering van kardinalen’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- Van het Latijnse consistorium
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | consistorie | consistories |
verkleinwoord | consistorietje | consistorietjes |
het consistorie o
- o (religie) een vergadering van de paus met het college van kardinalen
- Het consistorie kent niet, zoals de diaconie, een overkoepelend centraal orgaan.
- o (religie) de kerkenraad van een protestantse kerk
- Predikanten en ouderlingen hebben volgens hun ambt zitting in het consistorie.
- v/m de ruimte waar [2] vergadert
- De ouderlingen zitten nog in de consistorie te overleggen.
- [3]: consistoriekamer
1. een vergadering van de paus met het college van kardinalen
- Het woord consistorie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "consistorie" herkend door:
59 % | van de Nederlanders; |
52 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "consistorie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be