doorbraken
Uiterlijk
- Geluid: doorbráken (hulp, bestand)
- Geluid: dóórbraken (hulp, bestand)
- door·bra·ken
vervoeging van |
---|
doorbreken |
doorbráken
- meervoud verleden tijd van doorbreken
- Wij doorbraken.
- Jullie doorbraken.
- Zij doorbraken.
- De gillende kinderen doorbraken de stilte in het verlaten bos.
- Wij doorbraken.
vervoeging van |
---|
doorbreken |
dóórbraken
- (in een bijzin) meervoud verleden tijd van doorbreken
- ...dat wij doorbraken.
- ...dat jullie doorbraken.
- ...dat zij doorbraken.
- ...dat wij doorbraken.
de dóórbraken mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord doorbraak