(Translated by https://www.hiragana.jp/)
gå - WikiWoordenboek Naar inhoud springen

gå

Uit WikiWoordenboek

Deens

Uitspraak
Woordafbreking
  • gå
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord ganga.
stamtijd
onbepaalde
wijs 		tegenwoordige
tijd 		verleden
tijd 		voltooid
deelwoord
gå
går
gik
gået
volledig

Werkwoord

gå

  1. gaan
    «Når går vi i Madrid?»
    Wanneer gaan we naar Madrid?
Afgeleide begrippen

Verwijzingen


Noors

Uitspraak
Woordafbreking
  • gå
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord ganga.
Naar frequentie 73
vervoeging
onbepaalde wijs gå
tegenwoordige tijd går
verleden tijd gikk
voltooid
deelwoord 		gått
onvoltooid
deelwoord 		gående
lijdende vorm gås
gebiedende wijs gå
vervoegingsklasse onregelmatig
opmerking

Werkwoord

gå

  1. onovergankelijk gaan
  2. (van het openbaar vervoer) vertrekken (b.v. een bus of trein)
    «Toget går om ti minutter.»
    De trein vertrekt over tien minuten.
Afgeleide begrippen

Werkwoord

gå

  1. gebiedende wijs van gå


Nynorsk

Uitspraak
Woordafbreking
  • gå
Woordherkomst en -opbouw
  • [A] Afkomstig van het Oudnoordse woord ganga.
  • [B] Afkomstig van het Oudnoordse woord gá.
vervoeging
onbepaalde wijs gå
tegenwoordige tijd går
verleden tijd gjekk
voltooid
deelwoord 		gått
onvoltooid
deelwoord 		gåande
lijdende vorm gåast
gebiedende wijs gå
vervoegingsklasse onregelmatig
opmerking [A]

Werkwoord

[A] gå

  1. onovergankelijk gaan
  2. (van het openbaar vervoer) vertrekken (b.v. een bus of trein)
    «Toget går om ti minutt.»
    De trein vertrekt over tien minuten.
Synoniemen
Afgeleide begrippen

Werkwoord

gå

  1. gebiedende wijs van gå ([A]+[B])
vervoeging
onbepaalde wijs gå
tegenwoordige tijd går
verleden tijd gådde
voltooid
deelwoord 		gådd
gått
onvoltooid
deelwoord 		gåande
lijdende vorm gåast
gebiedende wijs gå
vervoegingsklasse Klasse 4 zwak
opmerking [B]

Werkwoord

[B] gå

  1. onovergankelijk opmerken


Zweeds

Uitspraak
Woordafbreking
  • gå
Woordherkomst en -opbouw
  • Afkomstig van het Oudnoordse woord ganga.
stamtijd
infinitief verleden
tijd 		supinum
gå
gick
gått
volledig

Werkwoord

gå

  1. gaan
  2. lopen
  3. (van het openbaar vervoer) vertrekken (b.v. een bus of trein)
    «Tåget går om tio minuter.»
    De trein vertrekt over tien minuten.
Overgenomen van "https://nl.wiktionary.org/w/index.php?title=gå&oldid=4668856"