gaviaal
- ga·vi·aal
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘krokodilachtige’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1847 [1] [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gaviaal | gavialen |
verkleinwoord | - | - |
de gaviaal m
- (reptielen) Gavialis gangeticus krokodilachtige met een lange smalle bek, die in rivieren in Noord-India leeft
- Indien gaviaal wordt beschouwd als individu van de familie of andere groep gavialen zie dan Hyponiemen gavialen
- Het woord gaviaal staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gaviaal" herkend door:
24 % | van de Nederlanders; |
27 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "gaviaal" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ gaviaal op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be