gedruis
Uiterlijk
- ge·druis
- Naamwoord van handeling van druisen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gedruis | |
verkleinwoord |
het gedruis o
- aanhoudende, lawaaierige, gezellige drukte
- De stad richt zich sterk op aantrekkelijke pleinen, vol horeca en gedruis. Het zal in 2002 zijn geweest toen het CDA in de gemeenteraad pleitte voor kleinschalige concentraties van horeca op het toenmalige Balkanplein (nu Amaliaplein), de Koornmarkt en op het Kerkplein bij ijssalon Talamini.[2]
- Net als alle andere cafés is ook Het Wapen van Vriezenveen aan de voorgevel (aan de kant van het Westeinde) uitbundig oranje versierd. Aan de kant van de Bouwmeesterstraat is geen sprake van oranjevreugde, maar van een heel ander soort 'gedruis'.[3]
- Het woord gedruis staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gedruis" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Tubantia 06-12-2007 Perikelen rond de Almelose pleinen
- ↑ Tubantia 20-06-2008 De andere kant van de oranjevreugde
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be