gehijg
Uiterlijk
- ge·hijg
- Naamwoord van handeling van hijgen met het voorvoegsel ge-[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gehijg | |
verkleinwoord |
het gehijg o
- aanhoudend snel en hoorbaar ademen zoals past bij lichamelijke inspanning
- Artur Z. veroorzaakte destijds veel commotie in de Noord-Hollands kustplaats. De schennispleger joeg vrouwen die alleen op straat waren de stuipen op het lijf door zijn broek te laten zakken en zichzelf - terwijl hij hen strak bleef aankijken - met veel gekreun en gehijg te bevredigen. [2]
- De 38-jarige Koevermans staat niet meer in de spits, maar lekker in de verdediging. Geen gehijg van mandekkers in zijn nek, geen vliegende tackles op zijn benen. Dat bevalt wel. Inmiddels heeft hij er alweer drie seizoenen opzitten in het Helmondse amateurvoetbal. [3]
- Het woord gehijg staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gehijg" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
95 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Reformatorisch Dagblad 06-03-2018 Twee maanden voorwaardelijk voor schennispleger
- ↑ Tubantia Bart Hoffman 20-09-17 Koevermans nu verdediger in de vierde klasse: 'Wat moet je anders op zondag'
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be