imme

Niet te verwarren met: Imme

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  imme    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈɪmə / (2 lettergrepen)

Woordafbreking

• im·me

Woordherkomst en -opbouw

• van Middelnederlands  imme zn , cognaat met Middelnederduits imme, Duits Imme, Middelhoogduits imme/imbe en Oudhoogduits imbi en wellicht verwant met Oudiers imbed "menigte" en Latijn omnis "al, geheel"

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	imme	immen
verkleinwoord	immetje	immetjes

Zelfstandig naamwoord

de imme v / m

1. geheel van bijennest en bijenvolk

   • Evenals bij Mehring en Gerstung zijn ook bij Steiner de werksters, de koningin, de darren en de raat onlosmakelijk met elkaar verweven tot het organisch geheel, de imme. Zij vormen samen het fysieke lichaam van de imme. 

2. honingbij, Apis mellifera  (in het meervoud om een bijenvolk aan te duiden)
3. larve van waterjuffer

• 
  1. een imme in de natuur
• 
  1. een imme van een bijenhouder
• 
  2. honingbij
• 
  3. larve van een waterjuffer

Synoniemen

• [1], [2] iemen (uitspraakvariant)
• [1] bijenzwerm
• [1] bijendrom (dichterlijk)

Afgeleide begrippen

• imker
• immengeld, immenhuif, immenkorf, immenstal, immenstede, immenveld

Opmerkingen

• Dit woord is buiten Oost-Nederland niet meer gangbaar.
• Deze schrijfwijze komt ook wel voor als fonetische weergave van in mij of in mijn.

Gangbaarheid

• Het woord imme staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.