marteling
Uiterlijk
- mar·te·ling
- Naamwoord van handeling van martelen met het achtervoegsel -ing.
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | marteling | martelingen |
verkleinwoord | - | - |
de marteling v
- het opzettelijk toebrengen van pijn en letsel aan een gevangene die zich niet weren kan
- De martelingen in die gevangenis zijn berucht.
- (figuurlijk) iets dat heel pijnlijk is
- ▸ In het kantoor aan de Strandvâgen had het niet gevoeld alsof de bandopname langer duurde dan tien minuten. Hier in de rechtszaal was het alsof die nooit zou eindigen, een eeuwigdurende marteling.[1]
1. opzettelijk toegebrachte pijniging van een gevangene
- Het woord marteling staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "marteling" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“1968, De grote eeuw deel 7” (2017), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044633535
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be