misselijk
Uiterlijk
- mis·se·lijk
- In de betekenis van ‘onpasselijk’ voor het eerst aangetroffen in 1611 [1]
- afgeleid van mis met het achtervoegsel -lijk met het invoegsel -e- [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | misselijk | misselijker | misselijkst |
verbogen | misselijke | misselijkere | misselijkste |
partitief | misselijks | misselijkers | - |
misselijk
- tot braken geneigd
- Ik heb te veel kersen gegeten, waardoor ik misselijk ben.
- ▸ Ik at er zoveel dat ik misselijk werd en binnen de kortste keren last van mijn maag kreeg.[3]
- een nare indruk makend, onuitstaanbaar
- Wat een misselijke streek is dat!
- [1] kotsmisselijk
1. tot braken geneigd
2. een nare indruk makend, onuitstaanbaar
- Het woord misselijk staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "misselijk" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "misselijk" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ misselijk op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Achtervoegsel -lijk in het Nederlands
- Invoegsel -e- in het Nederlands
- Bijvoeglijk naamwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %