neerslachtig
Uiterlijk
- neer·slach·tig
- In de betekenis van ‘bedroefd’ voor het eerst aangetroffen in 1346 [1]
- Afgeleid van het verouderde neerslacht (het neerslaan) met het achtervoegsel -ig
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | neerslachtig | neerslachtiger | neerslachtigst |
verbogen | neerslachtige | neerslachtigere | neerslachtigste |
partitief | neerslachtigs | neerslachtigers | - |
neerslachtig
- erg somber zijnde
- Het neerslachtige meisje voerde helemaal niets meer uit.
- ▸ Hoewel zijn collega's volwassen mannen waren, hadden ze een manier om over vrouwen te praten die hem even neerslachtig als beschaamd maakte.[2]
- Het woord neerslachtig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "neerslachtig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ "neerslachtig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)“Kop in het zand” (2015), Uitgeverij Prometheus , ISBN 9789044628142
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be