negotie
Uiterlijk
- ne·go·tie
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘handel’ voor het eerst aangetroffen in 1520 [1]
- uit het Frans [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | negotie | negoties |
verkleinwoord |
- handelswaar waarmee iemand een kleine handel drijft met name bij venters en marktkooplieden
- Leo Slachmuylders, kruidenier in Sint-Pieters-Leeuw, sluit na 42 jaar zijn buurtwinkeltje. Zo’n verhaal vertedert. Waar is de tijd dat familiezaakjes van vader op zoon op dezelfde plek dezelfde negotie dreven? Bij de Slachmuylders had het zo wel 160 jaar geduurd, achterhaalde Het Laatste Nieuws. Nu is het voorbij. Geen mens die er immers aan denkt het handeltje over te nemen. Niet meer van deze tijd. Hoe kan een eenmansbedrijfje nog optornen tegen de grootdistributie? [4]
- Polderdieke, de legendarische Eibergse die zo'n honderd jaar geleden de catering van Berkelpolderaars verzorgde en met een kinderwagen vol negotie door Eibergen en omgeving trok, was zaterdagmorgen een van de hoofdpersonen rond de viering van 25 jaar Historische Kring Eibergen [5]
1. handelswaar waarmee iemand een kleine handel drijft met name bij venters en marktkooplieden
- Het woord negotie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "negotie" herkend door:
72 % | van de Nederlanders; |
59 % | van de Vlamingen.[6] |
- ↑ "negotie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ negotie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ de Standaard 07/02/2014
- ↑ Tubantia 17-09-2011
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be