opbrengst

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  opbrengst    (hulp, bestand)
• IPA: / ˈɔbrɛŋst / (2 lettergrepen)
  • (Noord-Nederland): /'ɔbrɛŋst/
  • (Limburg): /'ɔbrɛŋs/

Woordafbreking

• op·brengst

Woordherkomst en -opbouw

• In de betekenis van ‘het voortgebrachte’ voor het eerst aangetroffen in 1808
• Naamwoord van handeling van opbrengen met het achtervoegsel -st

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	opbrengst	opbrengsten
verkleinwoord	opbrengstje	opbrengstjes

Zelfstandig naamwoord

de opbrengst v

1. dat wat opgebracht wordt, de baat die men heeft van zijn activiteiten

   • De opbrengst van deze inzamelingsactie was buitengemeen groot. 
   • Twente is op 4 september 2016 het decor voor de negentiende editie van de Ride for the Roses, de grote wielertoertocht waarvan de opbrengst ten goede komt aan de genezing van kanker. Dat is zaterdag bekendgemaakt tijdens de military in Boekelo.  

Verwante begrippen

• gewrocht, oogst, productie, voortbrenging, voortbrengsel

Hyponiemen

   

aardgasopbrengst bedrijfsopbrengst belastingopbrengst beleggingsopbrengst bruto-opbrengst collecteopbrengst dagopbrengst energieopbrengst exportopbrengst gasopbrengst houtopbrengst huuropbrengst leeropbrengst lotto-opbrengst meeropbrengst melkopbrengst netto-opbrengst recordopbrengst renteopbrengst totaalopbrengst verkoopopbrengst wateropbrengst

Afgeleide begrippen

• opbrengsteigendom, opbrengsthuis, opbrengstprijs, opbrengstverlies

Vertalingen

    1. dat wat opgebracht wordt, de baat die men heeft van zijn activiteiten   

Duits: Erlös (de) m Engels: yield (en)

Frans: recette (fr)

Gangbaarheid

• Het woord opbrengst staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "opbrengst" herkend door:

100 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.