(Translated by https://www.hiragana.jp/)
røre - WikiWoordenboek Naar inhoud springen

røre

Uit WikiWoordenboek
  • rø·re
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord hrǿra
Naar frequentie 1643
vervoeging
onbepaalde wijs røre
tegenwoordige tijd rører
verleden tijd rørte
voltooid
deelwoord
rørt
onvoltooid
deelwoord
rørende
lijdende vorm røres
gebiedende wijs rør
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

røre

  1. overgankelijk bewegen
  2. overgankelijk roeren
  3. overgankelijk onzin praten, onzin verkondigen, raaskallen
  4. overgankelijk in het gemoed treffen
  5. overgankelijk aanraken, aanroeren, beroeren
  • [4]: bli rørt til tårer
tot tranen bewogen zijn
  • [5]: se, men ikke røre
zien maar niet aanraken
  • [5]: Ikke rør kniven!
Raak het mes niet aan!
  • [5]: Han rørte ikke maten.
Hij bleef van het eten af.
m/v
[A]+[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   røre     m: røren
v: røra  
  rører     rørene  
genitief   røres     m: rørens
v: røras  
  rørers     rørenes  

[A] røre m / v

  1. (kookkunst) beslag, roerdeeg
o
[B]
enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   røre     røret     rører     røra
rørene  
genitief   røres     rørets     rørers     røras
rørenes  

[B] røre m / v / o

  1. drukte, gewoel, rommel, wirwar
  2. lawaai, onrust, opzien
    «Uttalelsen skapte mye røre
    De verklaring baarde veel opzien.


  • rø·re
  • Afkomstig van het Oudnoorse woord hrǿra
vervoeging
onbepaalde wijs røre
røra
tegenwoordige tijd rører
verleden tijd rørte
voltooid
deelwoord
rørt
onvoltooid
deelwoord
rørande
lijdende vorm rørast
gebiedende wijs rør
vervoegingsklasse Klasse 2 zwak
opmerking

røre

  1. overgankelijk bewegen
  2. overgankelijk roeren
  3. overgankelijk onzin praten, onzin verkondigen, raaskallen
  4. overgankelijk in het gemoed treffen
  5. overgankelijk aanraken, aanroeren, beroeren
  • [4]: bli rørt til tårer
tot tranen bewogen zijn
  • [5]: sjå, men ikkje røre
zien maar niet aanraken
  • [5]: Ikkje rør kniven!
Raak het mes niet aan!
  • [5]: Han rørte ikkje maten.
Hij bleef van het eten af.
  enkelvoud meervoud
onbepaald bepaald onbepaald bepaald
nominatief   røre     røra     rører     rørene  

røre v

  1. (kookkunst) beslag, roerdeeg
  2. drukte, gewoel, rommel, wirwar
  3. lawaai, onrust, opzien
  4. levendige activiteiten
  • [4]: liv og røre i bygda
leven en activiteiten in het dorp