rechtvaardig
Uiterlijk
- recht·vaar·dig
- In de betekenis van ‘handelend naar billijkheid’ voor het eerst aangetroffen in 1350 [1]
- Samenstellende afleiding van recht en vaart met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | rechtvaardig | rechtvaardiger | rechtvaardigst |
verbogen | rechtvaardige | rechtvaardigere | rechtvaardigste |
partitief | rechtvaardigs | rechtvaardigers | - |
rechtvaardig
- in overeenstemming met bepaalde ethische beginselen
- Naar onze mening is dat is geen rechtvaardig besluit.
1. in overeenstemming met bepaalde ethische beginselen
vervoeging van |
---|
rechtvaardigen |
rechtvaardig
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rechtvaardigen
- Ik rechtvaardig.
- gebiedende wijs van rechtvaardigen
- Rechtvaardig!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van rechtvaardigen
- Rechtvaardig je?
- Het woord rechtvaardig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "rechtvaardig" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "rechtvaardig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ rechtvaardig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be