sink

Afrikaans

Woordafbreking

• sink

Zelfstandig naamwoord

sink

1. (element)(scheikunde) zink; een scheikundig element met atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal

Afkorting

• Zn

Afgeleide begrippen

• sinksalf

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Werkwoord

sink

1. zinken

Duits

Woordafbreking

• sink

Werkwoord

sink

1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd gebiedende wijs bedrijvende vorm van sinken

Synoniemen

• sinke

Anagrammen

• Skin

Engels

Uitspraak

• Geluid:  sink (VS)    (hulp, bestand)
• IPA: /sɪŋk/

vervoeging
onbepaalde wijs	to  sink
he/she/it	sinks
verleden tijd	sank
voltooid deelwoord	sunk
onvoltooid deelwoord	sinking
gebiedende wijs	sink

Werkwoord

sink

1. zinken
2. overgankelijk terugbrengen, verminderen

Afgeleide begrippen

• sinkhole

enkelvoud	meervoud
sink	sinks

Zelfstandig naamwoord

sink

1. gootsteen

Afgeleide begrippen

• countersink

Fries

Zelfstandig naamwoord

sink

1. (element)(scheikunde) zink; een scheikundig element met atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal

Afkorting

• Zn

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Gronings

Zelfstandig naamwoord

sink

1. (element)(scheikunde) zink; een scheikundig element met atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal

Afkorting

• Zn

Nedersaksisch

Zelfstandig naamwoord

sink

1. (element)(scheikunde) zink; een scheikundig element met atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal

Schrijfwijzen

• Zink

Afkorting

• Zn

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.

Noord-Fries

Zelfstandig naamwoord

sink

1. (element)(scheikunde) zink; een scheikundig element met atoomnummer 30. Het is een blauw/wit overgangsmetaal

Afkorting

• Zn

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.