structuur

Nederlands

Uitspraak

• Geluid:  structuur    (hulp, bestand)
• IPA: /strʏkˈtyr/

Woordafbreking

• struc·tuur

Woordherkomst en -opbouw

• Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘wijze van opbouw’ voor het eerst aangetroffen in 1494

	enkelvoud	meervoud
naamwoord	structuur	structuren
verkleinwoord	structuurtje	structuurtjes

Zelfstandig naamwoord

de structuur v

1. de interne opmaak van een geheel

   • Wat is de structuur van dat blad? 

2. de manier waarop een samengesteld geheel is opgebouwd

   ▸ Ik was altijd een efficiënte planner geweest en hield van structuur, orde en controle.

Verwante begrippen

• opbouw, samenstelling, textuur, weefsel
• structureren

Hyponiemen

   

DNA-structuur aanbodstructuur aandeelhoudersstructuur adviesstructuur bachelor-masterstructuur bamastructuur bandstructuur basisstructuur bedrijfsstructuur beheersstructuur beheerstructuur belastingstructuur beloningsstructuur beroepsstructuur besluitvormingsstructuur bestuursstructuur betekenisstructuur bevelsstructuur bevelstructuur bodemstructuur boomstructuur botstructuur celstructuur commandostructuur concernstructuur dagstructuur daisystructuur dakstructuur datastructuur dienstenstructuur dieptestructuur divisiestructuur eenheidsstructuur eigendomsstructuur eilandstructuur familiestructuur financieringsstructuur functiestructuur geestesstructuur gegevensstructuur gelegenheidsstructuur gemeenschapsstructuur gezagsstructuur gezinsstructuur groepsstructuur grondstructuur hersenstructuur holdingstructuur honoreringsstructuur hoofdstructuur kapitaalstructuur karakterstructuur kerkstructuur klankstructuur kortingsstructuur kostenstructuur kristalstructuur kwalificatiestructuur leefstructuur loonstructuur maatschappijstructuur machtsstructuur macrostructuur managementstructuur mappenstructuur marktstructuur menustructuur mesostructuur microstructuur moleculestructuur molecuulstructuur navigatiestructuur onderwijsstructuur onderzoeksstructuur oorzaak-gevolgstructuur oppervlaktestructuur organisatiestructuur overheidsstructuur overlegstructuur partijstructuur persoonlijkheidsstructuur pionnenstructuur prijsstructuur productiestructuur programmastructuur provisiestructuur rentestructuur salarisstructuur samenlevingsstructuur songstructuur staatsstructuur substructuur superstructuur systeemstructuur taalstructuur tariefstructuur technostructuur tekststructuur topstructuur tweefasenstructuur tweefasestructuur uitvoeringsstructuur ultrastructuur vegetatiestructuur veiligheidsstructuur verantwoordelijkheidsstructuur verenigingsstructuur verhaalstructuur vermogensstructuur vertelstructuur verzorgingsstructuur weefselstructuur wegenstructuur zinkblendestructuur zinsstructuur zinstructuur zuilenstructuur

Afgeleide begrippen

   

fijnstructuurconstante structureel structurenvergadering structureren structuur-nv structuuranalyse structuurbehang structuurbeleid structuurchemie structuurdecreet structuurfonds structuurformule structuurhervorming structuurhulp structuurloos structuurnota structuuropheldering structuurplan structuurplant structuurpolitiek structuurprobleem structuurregeling structuurregime structuurschema structuurschets structuurvennootschap structuurverandering structuurverf structuurversterkend structuurversterking structuurvisie structuurwerkloosheid structuurwet structuurwijziging structuurwoord structuurzoeker

Vertalingen

    de interne opmaak van een geheel   

Duits: Struktur (de) v Engels: structure (en) Frans: structure (fr) v

Papiaments: struktura Spaans: estructura (es) v

Gangbaarheid

• Het woord structuur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.

• In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "structuur" herkend door:

99 %	van de Nederlanders;
100 %	van de Vlamingen.

Meer informatie

• Zie Wikipedia voor meer informatie.