tut
Uiterlijk
- tut
- In de betekenis van ‘tussenwerpsel: uitdrukking van ongeduld’ voor het eerst aangetroffen in 1567 [1] [2] [3] [4] [5][6]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | tut | tutten |
verkleinwoord | tutje | tutjes |
de tut v [7] [8] [9] [10] [11] [12]
vervoeging van |
---|
tutten |
tut
- Het woord tut staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "tut" herkend door:
96 % | van de Nederlanders; |
82 % | van de Vlamingen.[13] |
- ↑ "tut" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ tut op website: Etymologiebank.nl
- ↑ tut op website: Etymologiebank.nl
- ↑ tut op website: Etymologiebank.nl
- ↑ tut op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 3
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 96 %
- Prevalentie Vlaanderen 82 %
- Palindroom in het Nederlands