veevoeder
Uiterlijk
- vee·voe·der
- samenstelling van vee zn en voeder zn
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | veevoeder | veevoeders |
verkleinwoord |
het veevoeder o
- (veeteelt) (voeding) voedsel voor landbouwhuisdieren al of niet in de fabriek gemaakt
- “Produceer meer, met minder.” Minder pesticiden, minder mest, minder brandstof. De technologische vernieuwingen maken dit mogelijk, alleen moeten die sneller ingang vinden: drones om schimmel op te sporen, robots om onkruid te bestrijden, technieken om veevoeder efficiënter te maken.’[1]
- De omzetdaling van zes procentpunt is volgens het veevoederbedrijf te wijten aan de lagere grondstoffenprijzen en de daling van de Britse pond, vermoedelijk veroorzaakt door de Brexit.[2]
- Het woord veevoeder staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "veevoeder" herkend door:
94 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ de Standaard 30 NOVEMBER 2017
- ↑ Tubantia 14-MAART-2017
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 9
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Samenstelling in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Veeteelt in het Nederlands
- Voeding in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 94 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %