veilig
Uiterlijk
- vei·lig
- In de betekenis van ‘beschermd’ voor het eerst aangetroffen in 1401 [1]
- afgeleid van veil met het achtervoegsel -ig [2]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | veilig | veiliger | veiligst |
verbogen | veilige | veiligere | veiligste |
partitief | veiligs | veiligers | - |
veilig
- niet aan gevaar blootstaand
- Na een spannende reis was hij thuis weer in een veilige omgeving.
- ▸ Was hun koning, Willem de Veroveraar, niet tijdens een geweldige storm, dankzij de heilige Nicolaas, veilig van Normandië naar Engeland gevaren? Want Nicolaas was in staat de wind en de onstuimige kracht der golven te doen bedaren![3]
- ▸ Blijkbaar werkte mijn actie wel, dus ik schopte nogmaals wat zand waardoor de ratelslang sierlijk de struiken ingleed. Ik wachtte een paar minuten tot de kust echt veilig was.[4]
- veilig en lekker gemakkelijk
1. niet aan gevaar blootstaand
veilig en lekker gemakkelijk
|
- Het woord veilig staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "veilig" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "veilig" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ veilig op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “Het hele jaar rond: van Sinterklaas tot Sintemaarten” (1973), Lemniscaat , p. 10
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be