zeur
Uiterlijk
- Geluid: zeur (hulp, bestand)
- IPA: / zør / (1 lettergreep)
- (Noord-Nederland): /zʏːr/
- (Vlaanderen, Brabant): /zøːr/
- (Limburg): /zøːr/
- zeur
vervoeging van |
---|
zeuren |
zeur
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeuren
- Ik zeur.
- gebiedende wijs van zeuren
- Zeur!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van zeuren
- Zeur je?
- zeur
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | zeur | zeuren |
verkleinwoord | zeurtje | zeurtjes |
- (scheldwoord) iemand die zeurt
- Wat een ouwe zeur is hij toch ook!
- Het woord zeur staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "zeur" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[1] |
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Werkwoordsvorm in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Scheldwoord in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 99 %
- Prevalentie Vlaanderen 98 %