Bakufu
Het bakufu (Japans:
Voor het bakufu
[bewerken | brontekst bewerken]In het midden van de 12e eeuw werd Japan beheerst door een burgerlijke aristocratie bestaande uit het keizerlijk hof, aristocratische clans en boeddhistische en shintosektes. Deze kleine elite regeerde vanuit een prachtige hoofdstad[2] waar macht gebaseerd was op rang en hiërarchie. Ze gebruikten hun machtsposities voornamelijk om hun privébezit uit te breiden. Een halve eeuw lang slaagde deze aristocratie erin om, zonder veel moeite, de macht in handen te houden. De opkomst van de bushi-klasse bracht hier echter verandering in. De voormalige machthebbers verloren veel macht en de krijgers namen de controle over het land over.
De drie bakufu
[bewerken | brontekst bewerken]In de bijna zevenhonderd jaar dat het bakufu bestaan heeft, zijn er drie verschillende bakufu geweest, namelijk:
- het Kamakura-bakufu (
鎌倉 幕府 , 1192-1333) - het Ashikaga-bakufu of Muromachi-bakufu (
足利 幕府 , 1336-1573) - het Tokugawa-bakufu of Edo Bakufu (
徳川 幕府 , 1603-1868)
Kamakura-bakufu
[bewerken | brontekst bewerken]Minamoto no Yoritomo (源 頼朝 , 1147—1199)
[bewerken | brontekst bewerken]Na de nederlaag van de Taira (
De machts- en staatsstructuur van het Kamakura-bakufu
[bewerken | brontekst bewerken]- Samurai-dokoro (
侍 所 ): belast met de militaire en politionele zaken en de controle over de vazallen. - Monchū-jo of Monjū-sho (
問 注 所 ): juridische instelling om geschillen tussen de vazallen te beslechten. - Kumon-jo of Mandokoro (
政所 ): bureau voor algemeen politieke en financiële zaken, verantwoordelijk voor de uitvaardiging van de meeste edicten van de shōgun. - Hyōjōshū (
評定 衆 , Staatsraad): een college van raadgevers dat het hoogste gezag van hetbakufu uitoefende. Gecreëerd door de derde shikken (執権 , regent van de shōgun) Hōjō Yasutoki (北条 泰 時 , 1183-1242) - Hikitsukeshū (
引付 衆 , het Bureau der Coadjutoren): Dit was een instelling belast met het onderzoek van aanklachten, ondergeschikt aan de Staatsraad. Deze instelling is in 1249 toegevoegd onder Hōjō Tokiyori (北条 時 頼 , 1227-1263)
Deze vijf instellingen hadden directe bevoegdheid over de vazallen van het bakufu. Deze vazallen waren dus de bushi die in hun eigen regio optraden als de plaatselijke bestuurder en er direct gezag over de boerenbevolking uitoefenden. Het bakufu was een soort arbitrage-instelling die de vrede en de orde tussen de militaire landheren moest handhaven. Dit is de belangrijkste verwezenlijking van het bakufu.
Op het lokale vlak, in het dorp, werd de macht gedeeld door de plaatselijke landheer en de rentmeester (jitō,
De Hōjō-clan (北条 氏 )
[bewerken | brontekst bewerken]In 1199 stierf Yoritomo en ontstond er een machtsstrijd tussen zijn belangrijkste vazallen. De Hōjō-clan, de familie waartoe zijn weduwe Hōjō Masako (
Het Jōkyū-incident (承久 の乱 )
[bewerken | brontekst bewerken]De op achttienjarige leeftijd afgetreden keizer Go-Toba (
Als gevolg van dit incident werd de regerende keizer afgezet en drie ex-keizers, waaronder Go-Toba zelf, verbannen. Er werd een inspecteur-generaal ( Tandai,
Jōei-code (Jōei Shikimoku, 貞永式目 )
[bewerken | brontekst bewerken]Dit is de eerste codificatie van samoerai-recht. Klik op deze link voor meer informatie.
Ondergang van de Hōjō-clan
[bewerken | brontekst bewerken]De Hōjō-clan verloor macht en ging uiteindelijk ten onder door twee elementen:
- Meer plaatselijke autonomie voor boeren/samoerai en rentmeesters/landgoed-beheerders
- De twee Mongoolse invasies van Japan
Meer plaatselijke autonomie
[bewerken | brontekst bewerken]De bovenlaag van de myōshu-boeren evolueerde tot bushi of verrijkte zich met handel en geldleningen. Deze sociale groep werd onder meer als kokujin (
De twee Mongoolse invasies van Japan
[bewerken | brontekst bewerken]De bushi die het bakufu bijstonden in de verdediging tegen de Mongolen verwachtten van het bakufu een beloning. Het bakufu was namelijk de leenheer en moest aan zijn vazallen een beloning geven voor hun verleende diensten. Aangezien er bij de verdediging van Japan geen nieuwe grond gewonnen was, kon het bakufu ook geen nieuwe gronden geven aan zijn vazallen. Dit zorgde ervoor dat de vazallen misnoegd waren en hun trouw aan het bakufu meer en meer verloren.[6]
De opstand tegen de Hōjō-clan
[bewerken | brontekst bewerken]De Tokusō (
Go-Daigo beraamde een complot tegen de Hōjō-clan maar dit plan lekte uit. De Hōjō-clan liet de samenzweerders vatten, maar de keizer bleef buiten schot. Onmiddellijk begon hij een nieuw complot te beramen. Hij probeerde opnieuw een leger samen te stellen uit bushi van keizerlijke en aristocratische shōen en kloosterlegers, maar het plan kwam in 1331 aan het licht. Hierop vluchtte Go-Daigo naar Nara, waar hij hulp kreeg van een bekende jizamurai uit de streek, Kusunoki Masashige (
Daarop zette de Hōjō-clan keizer Kōgon (
Muromachi-bakufu
[bewerken | brontekst bewerken]Kort herstel van de keizer
[bewerken | brontekst bewerken]Kort na de val van het bakufu keerde Go-Daigo, die uit zijn ballingsoord ontsnapt was, terug naar Kyoto en installeerde er zijn eigen administratie, inclusief een staatsraad, Kirokujo (
Dit kortstondig herstel van de keizer was vanaf het begin gedoemd om te mislukken. Het ging volledig in tegen de maatschappelijke tendens naar feodalisering. Bovendien beloonde de keizer de militairen die hem geholpen hadden niet. Van sommigen confisqueerde Go-Daigo zelfs gronden. Daarentegen vervreemdde hij de militairen door de keizerlijke familie en aristocratie wel te belonen.
Nog geen jaar na de restauratie begon keizer Go-Daigo aan de bouw van een nieuw keizerlijk paleis. Om het te financieren hief hij zware belastingen. Daarnaast liet de keizer papieren geld drukken en verplichtte het gebruik ervan, waardoor hij het volk tegen zich in het harnas joeg.
Ashikaga Takauji (足利尊氏 ) neemt bezit van Kyoto
[bewerken | brontekst bewerken]Takauji was de beste generaal van het Kamakura-Bakufu, maar hij keerde zich tegen het bakufu en werd een medestander van Go-Daigo. Nadat hij Kyoto bevrijdde van het bakufu richtte hij er een Militair Bureau op, Bugyōsho (
In 1335 trok Takauji met zijn leger naar het oosten om er Kamakura te ontzetten, dat in handen was gevallen van een groepje Hōjō-loyalisten. Vanuit Kamakura lanceerde hij dan een aanval om Kyoto te bevrijden van Go-Daigo en zijn medestanders. Hij zocht een onderkomen in Kyushu, vormde er een nieuw leger met behulp van plaatselijke landheren en marcheerde andermaal op naar Kyoto. Ditmaal wist hij de keizerlijke troepen, die erg gedund waren door afvalligheid, beslissend te verslaan, en Kyoto te bezetten.
Takauji wordt shōgun
[bewerken | brontekst bewerken]Dadelijk plaatste Takauji keizer Kōmyō (
Politieke veranderingen
[bewerken | brontekst bewerken]Lokaal
[bewerken | brontekst bewerken]Takauji probeerde zo veel mogelijk gebruik te maken van de overgeleverde Hōjō-machtsstructuur. Leden van zijn eigen familie en vertrouwelingen uit de bushi-klasse benoemde hij op de posten van politiecommissaris. Ook krijgen zij de volmacht om de bushi binnen hun gebied te beoordelen op hun verdiensten en gronden uit te delen als beloning. Zij kregen met andere woorden het gezag over de plaatselijke bushi-gemeenschap in hun gebied. Takauji's financiële basis was het shōen-systeem. Hij diende er dus voor te zorgen dat zijn ambtenaren, de rentmeesters, in hun onverzadigbare honger naar macht, rechten en gronden, niet zover gingen dat ze zijn financiële fundering vernietigden.
De assistent Kō no Moronao vond de gematigde koers van compromis tussen de nieuwe militaire macht en de gevestigde orde niet goed. Hij vertegenwoordigde de radicale strekking, die de macht van de shōen-bezitters teniet wou doen ten voordele van de landsamoerai. Dit was in strijd met de bakufu-politiek van evenwicht, waarop zijn macht juist gebaseerd was. Takauji's jongere broer, Tadayoshi (
Tijdens de burgeroorlog hadden de lokale landheren (ryōshu) en de landsamoerai (kokujin en jizamurai) van de wanorde gebruikgemaakt om de territoria van de shōen meer en meer te verminderen. Om terug meer macht op het land te krijgen moest Takauji toegevingen doen aan de lokale militairen en dus hun afbraak van de shōen in zekere mate erkennen. Onmiddellijk na Tadayoshi's dood in 1352 zag het bakufu af van haar onvoorwaardelijke bescherming van de shōen en deed een historische toegeving aan de lokale samoerai. Er werd een nieuwe wet afgekondigd die de politiecommissarissen van acht centrale provinciën volmacht gaf om de helft van de jaarlijkse pachtrente (betaald in rijst) te verdelen onder de bushi van hun provincie als zogenaamde ravitailleringstaks (hyōrō,
Deze politiecommissarissen (shugo) groeiden uit tot feodale heren, shugo- (
Centrale instellingen
[bewerken | brontekst bewerken]Ashikaga Yoshimitsu (
Het ambt van assistent was oorspronkelijk geen regeringsambt, maar een privéambt in dienst van de pater familias van de Ashikaga-clan. Assistenten hadden veel invloed, maar geen formele macht. Het eerste wat Yoriyuki deed was het ambt van assistent omvormen tot het ambt van vice-shōgun ( kanrei,
- Het Administratief Bureau (Mandokoro
政所 ) - Het Gerechtelijk Bureau (Monchūjo
問 注 所 ) - Het Bureau der Samoerai (Samurai-dokoro
侍 所 ) - De Staatsraad (Hyōjōshū
評定 衆 ) - Het Bureau der Coadjutoren (Hikitsukeshū
引付 衆 )
Deze instellingen hadden hun wortels in het Kamakura-bakufu maar er waren toch enkele veranderingen. Het Gerechtelijk Bureau was al zijn macht verloren en het administratief bureau beperkte zich tot financiële zaken. Het Bureau der Samoerai was het belangrijkste. Het hoofd ervan, shoshi (
Omdat de twee voornaamste ambten, dat van vice-shōgun en dat van shoshi het exclusieve recht waren van respectievelijk drie en vier families, karakteriseert men het Muromachi-Bakufu als sankan-shishiki (
Ondergang van het Muromachi-bakufu
[bewerken | brontekst bewerken]De boeren die zich in sō verenigden kregen zoveel macht dat ze zich durfden meten met de beheerder van een shōen of zelfs een politiecommissaris (shugo).
Er ontstonden volksopstanden (do-ikki of tsuchi-ikki
Tokugawa-bakufu
[bewerken | brontekst bewerken]Tokugawa Ieyasu (徳川 家康 , 1542–1616) sticht het bakufu te Edo (江戸 )[8]
[bewerken | brontekst bewerken]Tokugawa Ieyasu was een trouwe volgeling van Oda Nobunaga, maar na diens dood nam Toyotomi Hideyoshi (
De Tokugawa's verstevigen hun macht
[bewerken | brontekst bewerken]De Tokugawa's vernietigen de Toyotomi-clan
[bewerken | brontekst bewerken]Om het hele land volledig onder de controle te brengen van het bakufu moest de Toyotomi-clan uitgeschakeld worden. De Tokugawa's vonden echter geen goede reden om de wapens op te nemen. Ieyasu nam dan maar zijn toevlucht tot een vergezocht excuus om de Toyotomi-clan aan te vallen.
In 1611 had Hideyoshi de tempel Hōkōji laten heropbouwen. Toevallig stonden in een van de tempelklokken die gegoten werden twee spreuken die door Ieyasu als beledigend werden ervaren. De eerste was de vier karakters tellende wens "vrede en rust over het vaderland". Het tweede karakter was identiek aan dat van Ie (
Bakuhan-taisei (幕 藩 体制 )
[bewerken | brontekst bewerken]Om een gecentraliseerd feodaal bestuur te verkrijgen voerde het bakufu een strikt beleid inzake administratieve, politionele en sociale controle. Het politieke en maatschappelijke stelsel berustte op een klassenonderscheid tussen samoerai, boeren, ambachtslui en handelaars. Elk van deze standen had een specifieke maatschappelijke opdracht die nageleefd moest worden.
Het bakufu wou de daimyō's en de boeren onderwerpen en de keizer zijn bewegingsvrijheid ontnemen om haar controle over het land te vergroten.
Het centrale politieke en administratieve bestuur werd door de Tokugawa-clan en de clans die hem trouw waren, gemonopoliseerd. In deze trouwe clans had men twee niveaus. Het eerste niveau waren de Shinpan (
De Tozama (
Alle daimyō's, tot welk niveau ze ook behoorden, waren trouw verschuldigd aan de shōgun, in ruil voor diens Go-on (
Het bakufu controleerde dus de daimyō's, maar ze waren vrij om hun respectievelijke han naar eigen keuze te besturen. De grootste vrees onder het bakufu was dat de vijandige daimyō's een coalitie zouden vormen die het regime ten val kon brengen. Er werd dan ook al het mogelijke gedaan om, door middel van het confisqueren van hele han of gedeelten ervan en die toe te vertrouwen aan Shinpan of Fudai, dergelijke ontwikkelingen te voorkomen. De gronden langs de wegen van en naar Edo en Kyoto werden zo veel mogelijk onder het toezicht van het bakufu gegroepeerd. In Edo, Osaka, Kioto en Sunpu werden strategische forten in permanente paraatheid gehouden. "De drie families" kregen han toegewezen op strategische plaatsen ten oosten en westen van Edo en het gebied ten zuiden van Osaka. De Tozama kregen gebieden afgelegen van de bestuurlijke centra , in noordoostelijk Honshū en Zuidwestelijk Japan. De Fudai werden tussenin geplaatst om de bewegingen van de Tozama in het oog te houden. Deze strategische schikkingen werden grotendeels in de jaren kort na de Slag van Sekigahara geregeld en bleken gedurende meer dan 200 jaar afdoende te zijn. Het was pas in de 19de eeuw dat het bakufu zijn greep zou zien verzwakken, en Tozama uit het verre westen een anti-Tokugawa-beweging op gang zouden brengen.
Buke shohatto (武家 諸 法度 , 1615)
[bewerken | brontekst bewerken]Naast een feodale eed van trouw moeste de daimyō's zich onderwerpen aan strikte wetten, de buke shohatto (Wetten voor de militaire families). Kort na de val van Osaka in 1615 werd voor het eerst de code uitgevaardigd. Dit gebeurde in de naam van de tweede shōgun Tokugawa Hidetada.Het waren dertien artikelen die het gezag van de shōgun over de daimyō's omschreven, en algemene verplichtingen voorzagen die de daimyō's op straffe van zware vergeldingsmaatregelen op zich moesten nemen. Doorgaans vaardigde elke nieuwe Shōgun een eigen buke shohatto uit.[9]
Vanaf de derde shōgun Iemitsu (
- verbod om grote schepen te bouwen
- verbanning van de jezuïeten uit Japan
- beperkingen inzake het verkeer van goederen en personen
- sankin kōtai-sei (
参勤交代 制 ): de plicht van de daimyō's om op geregelde tijdstippen naar Edo te gaan - etc...
In totaal waren er 21 artikelen. Het aantal artikelen mocht dan wel verschillen naargelang de opvattingen van de verschillende shōgun, de geest van de buke shohatto bleef wel min of meer onveranderd. Het was een bestuurlijke controle op militaire leest geschoeid.
Sankin kōtai
[bewerken | brontekst bewerken]Deze maatregel had als doel de daimyō's te verzwakken. Er werd hen zo veel mogelijk kansen om in opstand te komen ontnomen en ze leden zware financiële aderlatingen.
In Iemitsu zijn buke shohatto werd gestipuleerd dat iedere daimyō om het jaar voor enkele maanden naar Edo moest komen en zijn opwachting bij de shōgun moest maken. Zij verplaatsten zich met een groot gevolg in marsorde, zoals het een krijgsheer paste, maar dat kostte hen wel een hele hoop geld. Op die manier probeerde het bakufu de banden van de daimyō's met hun ondergeschikten in hun respectievelijke han zo veel mogelijk te verzwakken en hen op kosten te jagen. Daarnaast waren de daimyō verplicht hun vrouw en kinderen in Edo te huisvesten. In feite leefden ze daar als gijzelaars, maar hun levensomstandigheden waren gelijk met hun stand. Dit betekende dat de daimyō 's twee residenties dienden te onderhouden. Dit kostte veel geld. De financiële kost en de gijzeling van hun familie zorgde ervoor dat de daimyō's niet veel kans hadden om in opstand te komen.
O-tetsudai bushin (御 手伝 普請 , Solidariteitsbijdragen)
[bewerken | brontekst bewerken]De daimyō's moesten verplicht mee betalen voor het herstellen van de forten van het bakufu en voor het aanleggen van wegen, bruggen, etc. Dit zorgde voor de verarming van de samoerai-klasse.
Kinchū narabi ni kuge shohatto (禁中 並 公家 諸 法度 )
[bewerken | brontekst bewerken]Ook de aristocratie moest zich onderwerpen aan strikte wetten. Deze regelset heette Kinchū narabi ni kuge shohatto (Wetten voor het hof en de aristocratische families, 1615). Hierin werd de functie van keizer beperkt tot louter ceremoniële zaken en mocht hij zich niet meer bezighouden met politiek. De benoeming van de keizerlijke administratie kwam ook in handen van het bakufu.
Later, bij het Purperen Habijt-incident (shie jiken,
Het bestuur
[bewerken | brontekst bewerken]Centrale instellingen
[bewerken | brontekst bewerken]De centrale bestuurlijke instellingen waarvan het bakufu zich bediende kregen gestalte onder het bestuur van de eerste drie Tokugawa shōgun's. De belangrijkste organen waren:
- Tairō (
大老 , Grote Wijzen): Oorspronkelijk bestonden ze onder Hideyoshi vijf personen, later gereduceerd tot één persoon. Hun taak was advies te formuleren inzake belangrijke beleidsopties, en als regenten op te treden zolang een shōgun minderjarig was. Het was geen permanente positie, maar werd alleen in crisisperiodes geïnstalleerd. - Rōjū (
老中 , Raad van Wijzen): Hun opdracht bestond zowel uit adviseren als een administratieve functie. Afhankelijk van shōgun tot shōgun waren er vier à zes rōjū, die elkaar om de maand aflosten. Hun functies werden in een ordonnantie van 1634 duidelijk omschreven. Met name het regelen van de betrekkingen met de keizer, het keizerlijk hof, de keizerlijke prinsen die een religieuze functie uitoefenden, supervisie van de daimyō's met een han van meer dan tienduizend koku (石 )[10], controle over het bestuur van de eigendommen van de shōgun, de munt, de publieke werken, kloosters en heiligdommen... - Wakadoshiyori (
若年寄 , Jonge Wijzen): Zij stonden de rōjū bij. De Jonge Wijzen bestonden uit drie tot vijf personen die elkaar om de maand aflosten. Hun belangrijkste opdracht was toezicht houden op het doen en laten van de hatamoto (旗本 , banierdragers).[11] - ōmetsuke (
大目 付 , Groot Inspecteur) en metsuke (目付 , Inspecteur): Dit was een soort van militaire politie van het bakufu. De ōmetsuke (vier ambtenaren) waren ondergeschikten van de rōjū en hadden als opdracht alle daimyō's in het oog te houden. De metsuke (zestien in totaal) vielen onder de wakadoshiyori en hadden dezelfde opdracht in verband met de hatamoto. - San-bugyō (
三 奉行 , Drie soorten Commissarissen): Dit waren de jisha-bugyō (寺社 奉行 ), de machi-bugyō (町奉行 ) en de kanjō-bugyō (勘定 奉行 ). De vier commissarissen van het jisha bugyō waren verantwoordelijk voor de controle op de religieuze instellingen, zowel boeddhistische als shintoïstische, en supervisie van de geestelijken. Twee machi-bugyō stonden in voor het bestuur van de hoofdstad Edo op juridisch, politioneel en administratief vlak. Ook de andere belangrijke steden, zoals Kioto, Osaka, Nagasaki etc. werden door machi-bugyō bestuurd. De kanjō-bugyō was belast met de financiën van het bakufu en de rechtspraak over het gewone volk in de Tokugawa-domeinen. In geval van betwistingen die duidelijk de bevoegdheid van een van de bugyō te buiten ging, zetelden zij allen onder het voorzitterschap van de rōju in het hyōjōsho (評定 所 , Deliberatieraad) waar zij collectieve besluiten troffen. - Soba-yōnin (
側用人 , Kamerheren van de shōgun): Het waren naaste medewerkers die fungeerden als schakel tussen de rōjū en de shōgun wiens bevelen zij doorgaven. Zij waren "het oog" van de shōgun binnen de centrale bestuurlijke organen.
Het plaatselijke bestuur
[bewerken | brontekst bewerken]De lokale ambten van het bakufu
[bewerken | brontekst bewerken]- Gundai (
郡代 , intendanten): Ze waren met vier en hadden in een paar sleutelgebieden het bestuur van enkele Tokugawa-landerijen. - Daikan (
代官 , assistenten): 44 personen die de resterende Tokugawa-bezittingen moesten beheren. - Jōdai (
城代 , beheerders van de kastelen): Deze stonden in voor de forten van Ōsaka en Sunpu.
De murakata san’yaku (村方 三 役 ) en het gonin-gumi (五 人組 ).
[bewerken | brontekst bewerken]Via deze twee bestuurlijke structuren hield het bakufu de dorpen onder haar controle.
Murakata san’yaku:
- De nanushi (
名主 , dorpshoofd): Hij was belast met het organiseren en superviseren van de registratie van het shūmon aratame (宗門 改 , burgerlijke stand) of de registers van de tempels en shintoïstische heiligdommen, de werking van de gonin gumi of Groepen van Vijf, het financiële beleid van het dorp, de allocatie der jaarlijkse heffingen etc. - De kumigashira (
組頭 , groepshoofden): Het waren secretarissen of assistenten van het dorpshoofd. Gewoonlijk werden uit die personen die het best konden lezen of schrijven drie à vijf personen gerekruteerd om vooral de administratieve aspecten van het bestuur op zich te nemen. - De hyakushōdai (
百姓 代 , Vertegenwoordigers van de Boeren): Zij waren met twee à drie per dorp en konden beschouwd worden als een soort auditeurs die opkwamen voor de belangen van de boeren wanneer de lasten der heffingen werden toegewezen. Deze lasten beliepen doorgaans vijftig à zestig procent van de oogst.
Per dorp werden er belastingen geheven en een dorp als administratieve eenheid bestond uit vijftig à zestig gezinnen. Het bakufu voerde een strengen controle door op de dorpen omwille van de vereiste belastingen. De dorpen hadden wel de vrije keuze over hoe ze het belastinggeld inzamelden.
Gonin-gumi was een systeem dat alle gezinnen indeelde in groepen van vijf gezinnen (gonin-gumi), die golden als juridische entiteit. Dit hield in dat als één lid van de groep een overtreding beging, alle leden van de groep gestraft werden. De groep was ook verantwoordelijk voor het blussen of voorkomen van brand, het bestrijden of voorkomen van diefstal, het aandragen van christenen en vagebonden, het tekenen van contracten, uitvoeren van testamenten etc.
Xenofobie
[bewerken | brontekst bewerken]Tijdens het Tokugawa-regime werden zo goed als alle banden met het buitenland en voornamelijk het Westen afgesloten. Dit kwam omdat men schrik had van de Westerse invloed. Voornamelijk het christendom werd als een gevaar beschouwd.
Het einde van het Tokugawa-bakufu
[bewerken | brontekst bewerken]Het Tokugawa-bakufu werd ten val gebracht tijdens de Boshinoorlog. Na deze oorlog vond de Meiji-restauratie plaats. Het doek was over het bakufu gevallen en betekende het einde van de Bushi-klasse en standenmaatschappij.
Bronnen
[bewerken | brontekst bewerken]- Duus, P. (1998): Modern Japan, 2nd ed., Boston, ISBN 0-395-74604-3
- Vande Walle, Willy. Geschiedenis Van Japan Tot 1868, cursus gedoceerd in kader van het vak ‘Geschiedenis van Japan tot 1868’, Katholieke Universiteit Leuven, Leuven, 2004-2005.
- Mass, Jeffrey P. Yoritomo and the founding of the first bakufu : the origins of dual government in Japan. California Stanford university press, 1999
- Mass, Jeffrey P. The Bakufu in Japanese history. California Stanford university press, 1993
- "Shōgun" <shogun>. (2-12-2006).
- "Feudal Japan" <https://web.archive.org/web/20101203130142/http://www.wsu.edu/~dee/FEUJAPAN/CONTENTS.HTM>. (8-12-2006).
- "Buke shohatto" <https://web.archive.org/web/20121021003115/http://www.uni-erfurt.de/ostasiatische_geschichte/texte/japan/dokumente/17/tokugawa_legislation/index.htm>. (13-12-2006).
Noten
[bewerken | brontekst bewerken]- ↑ Krijgersklasse, beter bekend als de samoerai.
- ↑ Heiankyō (
平安京 ), later hernoemd naar Kioto. De huidige hoofdstad is Tokio. - ↑ Zeeslag (Engelstalige Wikipedia) die de Genpei (
源平 )-oorlogen beëindigde. - ↑ Personen aangesteld door de shōgun om de belastingen en administratie van een toegewezen gebied te regelen.
- ↑ Een departement onder de leiding van de ex-keizer.
- ↑ Mongoolse invasies van Japan, KU Leuven
- ↑ Regelden de politionele zaken in een hun door het bakufu toegewezen gebied.
- ↑ Is het huidige Tokio.
- ↑ Dit gebeurde in 1615, 1629, 1635, 1663, 1683 en 1710.
- ↑ Een inhoudsmaat van ca. 180 liter, hiermee werd de opbrengst van de rijstoogst uitgedrukt.
- ↑ Bijzondere klasse van bakufu-vazallen die in vredestijd toch in staat van paraatheid zijn.