de vijand zelfst.naamw. (m.) Uitspraak: [ 'vɛijɑnt ] Afbreekpatroon: vij·and Verbuigingen: vijanden (meerv.) de vijand - in zelfst.naamw. Uitspraak: [ vɛijɑn'd - ɪn ] Afbreekpatroon: vij·and Verbuigingen: vijandinnen (meerv.) 1) persoon die je haat Antoniem: vriend Zoiets wens je je ergste vijand niet toe. (<dat zeg je van...
1) Antagonist 2) Belager 3) Concurrent 4) Hater 5) Onvriend 6) Rivaal 7) Tegenpartij 8) Tegenspeler 9) Tegenstander 10) Tegenstrever 11) Vervolger 12) Vijandin 1) Antagonist 2) Belager 3) Onvriend 4) Opponent 5) Rivaal 6) Sjed 7) Tegenpartij 8) Tegenspeler 9) Tegenstander 10) Tegenstreefster 11) Tegenstrever 12) Vervolger 13) Vijandin 
tegenstander (toon de herkomst via de etymologiebank)
waar je land tegen vecht vb: in de oorlog waren de Duitsers onze vijand
•iemand met wie men op voet van oorlog leeft.
persoon die een ander haat
persoon die een ander haat