gras
Uiterlijk
Niet te verwarren met: gräs |
- gras
erfwoord Uit Germaans *grasa- o “gras”, verwant aan Engels grass, Duits Gras. [1] [2]
- In de betekenis van ‘gewas op weiden e.d.’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1125. [3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | gras | grassen |
verkleinwoord | grasje | grasjes |
het gras o
- (plantkunde) plantenfamilie omvattende gras (zie betekenis 2), graan, rijst, bamboe
- bepaalde groep van soorten binnen die familie die gebruikt wordt in de tuin, op (sport)velden, in de wei...
- ▸ Je ziet ook hoe het leven langzaam uit de Route is weggetrokken. De romantiek van het verval is overvloedig aanwezig. Verlaten, met gras en onkruid overwoekerde tankstations.[4]
- ▸ Een doodgewone veertiger met een eigen bedrijf, twintig jaar getrouwd, vader van drie, die elke zondag het gras maait.[5]
- Betekenissen die tussen beide liggen zijn ook mogelijk; bijvoorbeeld er bestaan tientallen soorten grassen die in de wei kunnen groeien of in Afrika
|
- Een adder(tje) onder het gras
Een gemene bedoeling die ergens achter schuilt, een verborgen valstrik/dubbele bodem van iets
- Er geen gras over laten groeien
Direct iets doen
- Het gras aan de andere kant van de heuvel is altijd groener/Het gras bij de buren is altijd groener
Men is geneigd te denken dat anderen geen of minder problemen hebben
- Het gras in de knieën hebben
Lijden aan voorjaarsmoeheid
- Iemand het gras voor de voeten wegmaaien
Alles al zeggen wat een ander eigenlijk zelf had willen zeggen
- Te hooi en te gras komen
Zo nu en dan komen
1. plantenfamilie
2. bepaalde groep van soorten binnen de grassenfamilie
- Het woord gras staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "gras" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[6] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ gras op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Guus Kroonen“Etymological Dictionary of Proto-Germanic” (2013), Brill Publishers, Boston - Leiden, p. 187
- ↑ "gras" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Weblink bron Peter Giesen“Route Nationale 7, leuker dan de Route du Soleil” (30 juli 2014), de Volkskrant
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
gras
- Uit Latijn crassus “dik, vet”. De beginklank /g-/ van de Franse vorm gras (ook in Catalaans gras, Roemeens gras) is waarschijnlijk beïnvloed door grossus (Frans gros “fors”, “omvangrijk”). [1]
gras m
- het vet
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
mannelijk | gras | gras |
vrouwelijk | grasse | grasses |
gras
- ↑ gras (Etymologie) in: Le Trésor de la Langue Française informatisé (1971-1994) op de website cnrtl.fr .
gras
Categorieën:
- Woorden in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands van lengte 4
- Woorden in het Nederlands met audioweergave
- Woorden met 1 lettergreep in het Nederlands
- Woorden in het Nederlands met IPA-weergave
- Erfwoord in het Nederlands
- Zelfstandig naamwoord in het Nederlands
- Plantkunde in het Nederlands
- Woordenlijst Nederlandse Taal
- Prevalentie Nederland 100 %
- Prevalentie Vlaanderen 99 %
- Woorden in het Afrikaans
- Woorden in het Afrikaans met IPA-weergave
- Woorden in het Afrikaans met audioweergave
- Zelfstandig naamwoord in het Afrikaans
- Woorden in het Frans
- Woorden in het Frans van lengte 4
- Woorden in het Frans met audioweergave
- Woorden in het Frans met IPA-weergave
- Zelfstandig naamwoord in het Frans
- Bijvoeglijk naamwoord in het Frans
- Woorden in het Friulisch
- Zelfstandig naamwoord in het Friulisch